1ste laag: de onderzoeksfilosofie (realisme, positivisme, interpretivisme)
2de laag : de onderzoeksmethoden (deductief, inductief)
3de laag; onderzoeksstrategie (experiment, enquëte, case-study, grounded theory, etnografie)
4de laag: tijdshorizon (doorsnede, longitudinaal)
5de laag: onderzoeksdoel (verkennend, verklarend, onderzoekend)
6de laag: methoden voor het verzamelen van gegevens (steekproeven, secundaire gegevens, waarneming, interviews, vragenlijsten.)
Onderzoeksfilosofie
De manier waarop je over de ontwikkeling van kennis denkt.
- Positivisme
Hier neem je de positie in van de objectieve analyticus, zoals de natuurwetenschapper, de man van de exacte wetenschappen. Het is belangrijk om de gegevens op een waardevrije manier te interpreteren.
- Interpretivisme
Hierbij zijn ze van overtuiging dat er veel inzicht in deze complexe wereld verloren gaat als deze complexiteit wordt gereduceerd tot slechts enkele wetmatige generalisaties.
Dit is vooral populair bij onderzoek met betrekking tot bedrijfsmanagement omdat al deze situaties uniek en complex zijn.
~sociaal constructivisme: iedere mens interpreteert de werkelijkheid op een andere manier.. het is belangrijk dat men de subjectieve oorzaak achter de acties van de mens kent opdat men hen zou kunnen begrijpen.. = taak van een interpretivist
- Realisme
Hierbij gelooft men in een werkelijkheid onafhankelijk van menselijke gedachtes.
Men is ervan overtuigd dat er een grootschalige sociale kracht aan het werk is, die invloed uitoefent, zonder dat de mens die hoeft te beseffen, op de acties en interpretaties van de mens.
Realisme gelooft dus zoals het positivisme in een aantal macro-economische objectieve wetmatigheden maar vindt ook dat de mens een te complex wezen is om slechts met wetmatigheden te beschrijven.
Natuurlijk is de scheiding tussen deze drie niet zo exact als de ui laat uitblijken! Ze lopen door elkaar en bij het meeste onderzoek in het bedrijfsleven en management wordt er voor de onderzoeksfilosofie een combinatie van de drie gebruikt.
Onderzoeksmethode
Deductieve manier: eerst wordt er een theoretisch raamwerk ontwikkeld waaraan je je gegevens kan toetsen. Dit is een veel voorkomende onderzoeksbenadering voor exacte wetenschappers aangezien de ‘wetten’ de basis vormen voor een verklaring.
Deductief onderzoek verloopt in 5 stadia:
- er wordt een hypothese opgemaakt aan de hand een theorie (een uitspraak over een oorzakelijk verband tussen twee variabelen, die getoets kan worden.)
- de hypothese wordt in exacte operationele termen uitgedrukt (= termen die exact aangeven hoe de variabele gemeten moeten worden)
- de operationele hypothese wordt getoetst (dmv een experiment)
- de uitkomst wordt onderzocht
- indien nodig wordt de theorie in het licht van de resultaten aangepast.
Kenmerken:
- er wordt gepoogd om oorzakelijke verbanden tussen verschillende variabele te verklaren.
- je moet de voorwaarden controleren die het toetsen van hypothesen mogelijk maken,
voorbeeld: je moet er voor zorgen dat wanneer je arbeidsverzuim in functie van werkduur bestudeerd in een winkelketen dat het arbeidsverzuim daarvan afhankelijk is en niet de manier waarop ze met het personeel omgaan.
- zeer gestructureerde methodologie gebruiken: dit om herhalingen van het onderzoek te vereenvoudigen en de betrouwbaarheid te kunnen garanderen.
- de hypothese moet geoperationaliseerd zijn, d.w.z. de concepten moet in dusdanige termen worden uitgedrukt dat het mogelijk wordt om de feiten kwantitatief te meten.
- reductionisme: een vraagstuk kan in zijn geheel het beste begrepen worden als ze tot de eenvoudigst mogelijke elementen worden gereduceerd.
- generalisatie: om regelmatigheden in het menselijk sociaal gedrag te kunnen generaliseren moeten we steekproeven kiezen van voldoende omvang.
Inductieve manier: hierbij worden de gegevens onderzocht op achteraf een theorie op te stellen.
Voorbeeld: een steekproef doen via enquetes in winkelketens naar arbeidsverzuim. Het is jouw taak om de betekenis van de uitslagen te analyseren. Je zou zo kunnen ontdekken dat er een verband is tussen de absentie en de arbeidsduur en als dusdanig op dezelfde theorie uitkomen op de inductieve manier.
Aanhangers van deze manier bekritiseren de deductieve manier omdat zij geen plaats laten voor alternatieve verklaringen voor wat er gebeurt. De theorie en de hypothese lijken op die wijze sowieso al een onomkeerbaar karakter te hebben. Ook kan het niet dat zij dingen willen verklaren op een objectieve manier zonder te begrijpen hoe de mensen hun maatschappelijke wereld interpreteren.
Wanneer je vooral geïnteresseerd bent in het begrijpen waarom iets gebeurt, en minder in het beschrijven wat er gebeurt, kan je best de inductieve manier gebruiken.
Wanneer je een onderzoeksonderwerp hebt waarover een grote hoeveelheid literatuur bestaat: bij voorkeur deductieve manier.
Wanneer je onderzoeksonderwerp eerder nieuw is en er nog niet echt veel info over te vinden is: bij voorkeur inductieve manier.
Wanneer je relatief weinig tijd hebt: deductief onderzoek
De mate waarin je bereid bent risico te nemen, ‘laag’: deductief
Onderzoeksstrategie
Onderzoeksstrategie: het algemeen plan waarin staat op welke manier je het beantwoorden van je onderzoeksvragen gaat aanpakken.
Er bestaan verschillende manieren:
1. het experiment: dit is een klassieke methode waarbij men steekproeven gaat doen en vervolgens een geplande wijziging door gaat voeren om dan tot slot de steekproef nog een keer te doen.
2. de enquête: (geassocieerd met de deductieve manier) zeer populair vermits ze het mogelijk maken om op economische wijze een zeer grote hoeveelheid informatie te verzamelen uit een omvangrijke populatie. De gegevens worden dan gestandariseerd waardoor ze makkelijker kunnen worden vergeleken. Een nadeel is wel dat deze manier enorm veel tijd in beslag neemt en dat er een mogelijkheid is dat de resultaten verkeerd worden toegepast.
3. casestudy: een empirisch onderzoek die heel erg kan bijdragen om je onderzoeksonderwerp in een context te plaatsen.
4. grounded theory : (inductieve/deductieve methode) hierbij worden er gegevens verzameld op basis van waarnemingen. op basis van deze gegevens wordt er een theorie opgesteld, die op zijn beurt ook getoetst wordt door andere gegevens, die al dan niet de voorspellingen kunnen bevestigen.
5. etnografie: het doel hiervan is het interpreteren van de maatschappelijke wereld waarin wij leven. Het vraagt heel veel tijd en het onderzoeksproces moet uiterst flexibel zijn (op veranderingen kunnen reageren.) het is een methode die niet echt belangrijk is in het onderzoek in het bedrijfsleven maar toch kan deze op bepaalde vlakken erg nuttig zijn.
6. action research: ten eerste worden er veranderingen bewerkstelligd. Ten tweede is de betrokkenheid van de onderzoeker erg belangrijk (beste maakt hij deel uit van de organisatie die hij onderzoekt) ten derde moeten de resultaten informatie kunnen bieden in een andere context.
Het doel: is niet alleen het verklaren, beschrijven en begrijpen van de wereld maar ook deze veranderen. Belangrijk hierbij is de werknemers gedurende heel het proces er bij te betrekken want het is gebleken dat werknemers zich beter aanpassen aan veranderingen die ze zelf hebben bedacht.
Tijdshorizonten
Hierbij moet je jezelf de vraag stellen of je wil dat je onderzoek een moment opname is of een dagboek van een bepaalde periode.
Een momentopname: doorsnede-onderzoek = het bestuderen van een bepaald verschijnsel op een bepaald tijdstip.
Een dagboek: logitudinaal onderzoek = dit geeft de mogelijkheid om veranderingen en ontwikkelingen te bestuderen.
Onderzoeksdoel: verkennend, beschrijvend en verklarend
Verkennend onderzoek
Goede methoden om te onderzoeken wat er gebeurt, om een nieuw inzicht te creeren en om verschijnselen in een nieuw licht te beoordelen:
- literatuuronderzoek
- praten met experts
- een focusinterview houden
Beschrijvend onderzoek
Het geven van een nauwkeurige afbeelding van een persoon, gebeurtenis of situatie.
Verklarend onderzoek
Dit onderzoek legt de nadruk op het bestuderen van een situatie om de verbanden tussen variabelen te verklaren.
Gegevens verzamelen
Zowel kwantitatieve als kwalitatieve methodes gebruiken, zowel primaire als secundaire gegevens gebruiken! Door gebruik van meerdere methodes creëren we een gunstig effect.
Door verschillende methodes binnen één onderzoek te gebruiken kun je er zeker van zijn dat de gegevens je vertellen wat je denkt dat ze je vertellen.
Geloofwaardigheid van de onderzoeksgegevens:
De betrouwbaarheid kan vastgesteld worden door volgende vragen:
- zullen de resultaten van het onderzoek bij een andere gelegenheid hetzelfde zijn;
- als een andere onderzoeker het zelfde onderzoek zou uitvoeren, krijgt hij dan dezelfde resultaten;
- is de manier waarop we gegevens interpreteren transparant.
Validiteit:
Geeft aan of de resultaten werkelijk gaan over datgene waarover ze lijken te gaan.